Een man met een verhaal

Gevangen in een gouden kooi (hoofdstuk 8)

Leon fietst met gemengde gevoelens naar huis. Enerzijds is hij blij, omdat hij zo’n leuke avond heeft gehad, maar anderzijds knaagt er iets aan hem. Het verhaal dat Serena hem vertelde over de vergiftiging van haar paarden dat zit hem niet lekker. Zijn gevoel zegt hem dat dit hele gebeuren weleens uit een bepaalde hoek kan komen. En die is dichterbij dan hij zou willen. Oké, hij is zelf ook geen lieverdje en zou de familie van Dongen ook best een hak willen zetten, maar dit gaat hem te ver. Hij weet hoe dierbaar de paarden voor Serena zijn en dat haar vader zo spijkerhard is en soms verkeerde keuzes maakt, dat wil niet zeggen dat zij hier de dupe van moet worden. Hij zit in tweestrijd, zal hij zijn vader gaan confronteren of niet? Waarschijnlijk heeft het toch geen zin en zal hij alles ontkennen. Stel hij geeft wel toe, dan snapt hij toch niet waarom hij te ver is gegaan. Hij baalt, waarom kan het nou nooit eens gewoon normaal gaan. Heeft hij een keer een leuke avond, krijg je dit weer. Thuis aangekomen ziet hij dat de auto van zijn vader weg is. ”Mooi, dan hoef ik ook geen gesprek met hem aan te gaan”, denkt Leon. Zijn moeder zit op de bank en groet hem vriendelijk. Eigenlijk is het best een lieve vrouw, alleen jammer dat ze altijd de kant van haar man kiest. Hij heeft haar helemaal verpest met zijn karakter. Maar heel soms komt haar eigen lieve karakter even naar boven, maar dat zijn zeldzame momenten. Hij gooit zijn tas in de gang en loopt de trap op naar boven. Boven aankomen schiet hem opeens een plannetje te binnen. ”Laat ik eens een kijkje in het kantoor van pa gaan nemen”, bedenkt hij zich opeens. Zacht sluipt hij de trap weer af, zodat zijn moeder hem niet zal horen en heel voorzichtig opent hij de deur van het kantoor. Er staat een groot houten bureau en aan de muur bevinden zich grote boekenkasten die tot aan het plafond reiken. Schichtig kijkt Leon om zich heen, waar moet hij beginnen? Het bureau, laat ik daar eens inkijken. Hij rommelt wat in de lades en vindt eigenlijk niets bijzonders. Zijn vader is wel zo slim om nergens bewijsmateriaal van zijn vuile praktijken te laten liggen. Ook kom je niet zomaar in zijn computer, deze is wel zo gigantisch goed beveiligt, dat je heel wat ICT-trucjes moet kennen om dat te omzeilen. Nadenkend zit Leon op de grote leren bureaustoel. Wat kan hij doen? Hoe komt hij erachter wat zijn vader van plan is en of hij iets te maken heeft met de paarden? Het enigste dat hij kan bedenken is om de mannen van zijn vader in de gaten te gaan houden. Wie helpen hem met de vieze klusjes? ”Hemzelf confronteren heeft toch geen zin en daarbij is pa niet te stoppen”, bedenkt hij zich. ”Maar waarom? Wat heeft van Dongen hem misdaan? Alleen maar iets met geld?” Hij weet dat zijn vader en zijn omgeving veel doen voor geld, maar dat ze zover gaan? Hij is zelf ook geen lieverdje en heeft ook weleens een klusje voor zijn vader gedaan, maar dit gaat hem absoluut te ver. Hij gaat dit zaakje tot op de bodem uitzoeken. Snel glipt hij de gang op en verlaat het kantoor, want hij kan hier nu toch niets vinden. Teruggekomen op zijn kamer ploft hij in zijn luie stoel en begint te gamen. Hij sluit zichzelf even af van alles en iedereen, dat is zijn manier om te vluchten. Vluchten voor het leven dat soms zo hard kan zijn. Het leven dat hij soms niet begrijpt.

Opeens schrikt Leon op. Hij hoort geschreeuw en dit keer komt het niet uit zijn spel, maar komt het van buiten. Snel springt hij op uit zijn stoel en rent naar het raam. Wat is er aan de hand? Hij ziet zijn vader al gebarend naar twee mannen staan schreeuwen, maar die mannen tolereren dat blijkbaar niet, want ze schreeuwen ook op dezelfde agressieve manier terug. Hij kan het helaas niet verstaan. Snel doet hij het licht van zijn kamer uit en probeert heel voorzichtig zijn raam iets open te zetten in de hoop dat hij zo iets van de ruzie kan opvangen. Het geschreeuw wordt iets meer verstaanbaar, maar nog kan hij er niet veel uit wijs worden. Het is inmiddels al half één, wat mankeert ze om nu buiten te gaan staan schreeuwen? Wat moeten de buren wel niet denken? Hij probeert op te vangen waar de ruzie over gaat. De sfeer wordt steeds grimmiger en één van de mannen staat inmiddels al neus aan neus met zijn vader. Hij krijgt ineens een heel naar gevoel van binnen. Dit gaat niet goed, hij voelt het aan. Snel springt hij op en rent zonder na te denken naar beneden. In de hal aangekomen wil hij de grote haldeur net openen als zijn moeder eraan komt rennen. De angst is van haar gezicht af te lezen en ze roept hem toe dat hij binnen moet blijven. Leon kijkt haar vragend aan en vraagt: ‘’Maar waarom? Wat is er aan de hand?’’ Zijn moeder wordt steeds zenuwachtiger en wimpelt Leon af met een: ‘’Dat zijn volwassen zaken.’’ Inmiddels wordt de sfeer buiten steeds grimmiger en hij rukt de haldeur open. Hij is in zijn eigen huis en wil toch wel graag weten wat er hier aan de hand is, want hij is geen klein kind meer. De mannen kijken niet eens op en ze horen hem niet eens. Trillend van angst staat zijn moeder in de deuropening, maar dat ziet Leon niet. Hij is volledig gefocust op de ruzie die er gaande is. Vol adrenaline loopt hij op de druk gebarende en schreeuwende mannen af. Zijn vader merkt hem op en wenkt vurig dat hij naar binnen moet gaan. ‘’Bemoei je er niet mee Leon’’, schreeuwt hij. Ondertussen blijven de mannen tekeer gaan tegen zijn vader. Leon laat zich niet zomaar afwimpelen en begint te dreigen. ‘’Als jullie nu niet normaal gaan doen, dan bel ik de politie.’’ Ineens is het ijzig stil. Alle drie de mannen kijken hem aan met een kille doordringende blik en één van de mannen grijpt hem onder zijn keel en sist: ‘’Als jij de politie belt, dan is je vader er geweest.’’ Hij laat zich niet zomaar bang maken en kijkt de man met een doordringende blik aan en sist terug: ‘’Als jij zo bang voor de politie bent, dan zou ik maar maken dat je van dit terrein afkomt, anders dan bel ik zeker wel de politie.’’ De man duwt Leon aan de kant en deze komt met een harde klap op het grind terecht. Hij wenkt zijn handlanger die nog snel even een vermoedelijk dreigement in zijn vaders oor fluistert en vervolgens lopen ze eindelijk het terrein af. Ineens is het akelig stil en staan ze samen naar de poort te staren. Zijn vader zegt niets. Vragend kijkt hij zijn vader aan, ‘’Wat had dit te betekenen?’’ Met een nors gezicht en zonder hem te bedankten snauwt zijn vader hem toe: ‘’Niets dat jou aangaat. Je had je er nooit mee mogen bemoeien. Je maakt het alleen maar erger.’’ Met een radeloze, maar ook verdrietige blik in zijn ogen staart hij naar zijn vader die hem letterlijk de rug toekeert en terugloopt over het grindpad naar het grote huis. Het is ineens stil, een bijna vredige stilte vult de nacht. Een stilte alsof er niets is gebeurt.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *