Bij elke kilometer die ze passeert wordt haar humeur minder. Haar humeur staat gelijk aan het sombere regenachtige weer dat haar ruitenwissers geen moment van rust gunnen. Windvlagen teisteren haar auto en proberen het kleine rode autootje de baas te zijn. Diezelfde windvlagen woeden ook in haar hoofd en hart. Nog slaperig van de vorige avonddienst ging haar wekker vanochtend alweer vroeg. Een collega heeft zich gisteravond ziek gemeld en deze dienst moet zij nu overnemen. Eigenlijk zit ze al over haar uren van deze week, maar niemand kon vandaag werken. Nu ze hierover nadenkt, voelt ze de frustratie alweer naar boven komen.
Achterlichten doemen op. Een rij rode lichtjes op weg naar de stad. Langzaam sluit ze zich achterin de rij aan, een rij die langzaam vooruit kruipt op weg naar de drukte. Mensen zitten slaperig in hun auto, terwijl ze nog snel het laatste nieuws proberen mee te krijgen via hun telefoon, nog snel een mail willen beantwoorden of wat werk willen verrichten. Dan komt er wat meer beweging in de stroom achterlichtjes, telefoons en hun bestuurders en verdwijnen ze in de stad om daar hun dag door te brengen. Inclusief Anna, vol tegenzin rijdt ze door. Ze heeft helemaal geen zin in deze dag, ze wil gewoon rust, ze is zo moe. Maar ze moet, iedereen op de afdeling is moe, maar de mensen moeten wel verzorgt worden.
Dan staat ze op de parkeerplaats, gelukkig nog net op tijd. Snel grist ze haar tas mee en loopt naar binnen. Ze groet haar collega’s, neemt nog snel een kopje koffie en gaat dan aan het werk. Ze begint bij haar lastigste cliënt, meneer de Graaf. In gedachten verzonken opent ze de deur en groet haar cliënt vriendelijk. ”Meisje, voel je je wel goed?” vraagt de oude man. Verbaast kijkt ze op en antwoordt met een vluchtig: ”Ja hoor, het gaat prima met me.” Nadenkend kijkt de man haar aan en zegt: ”Je ziet er zo gestrest en ongelukkig uit. Probeer eens wat meer van het leven te genieten, dat zal je goed doen.” ”Genieten?” denkt ze sarcastisch, ”Wanneer moet ik nou genieten? Ik ben altijd aan het werk.” Haar blik dwaalt af naar buiten en ze beseft dat het inderdaad eigenlijk helemaal niet goed met haar gaat, ze is uitgeput, ze is zó moe. Dan brengt de zware stem van haar cliënt haar weer terug in de realiteit. ”Meisje”, zegt hij: ”Zie de schoonheden om je heen en focus je niet alleen op waar je naartoe moet, maar probeer te genieten van de reis.” Ze gaat er verder niet op in en maakt haar werk af. Snel door naar de volgende cliënt.
De volgende ochtend raast het rode autootje weer over de wegen, op weg naar de rode achterlichtjes. Weer een nieuwe dag. In gedachten verzonken zit Anna in de auto. Het asfalt raast onder haar door. Plotseling schrikt ze op. Met piepende banden komt haar auto tot stilstand. Het hart zit haar in de keel. Een moeder gans waggelt, zich van geen kwaad bewust, voor haar auto langs, gevolgd door haar vijf kleine gansjes. Zij hebben geen haast, zij gaan niet naar de rode achterlichtjes en de grote stad. Toch krijgt ze langzaam een glimlach op haar gezicht en kijkt toe op het vredige tafereel. Dan wordt haar blik getrokken door een prachtige lucht, de eerste zonnestralen proberen een weg te banen door de nog een klein beetje donkere mistige lucht. Een gevoel van vrijheid overvalt haar. Wat mooi. Dan schrikt ze op door getoeter. Iemand achter haar begrijpt niet helemaal waarom ze stil staat. Oh, de ganzen zijn al weg. Snel rijdt ze verder, met nog steeds een glimlach op haar gezicht. Hier wordt ze vrolijk van. Zou die cliënt gisteren dit bedoeld hebben? Ik ga hem straks vertellen dat hij gelijk had en dat de moeder gans met de kleine gansjes en de mooie zonsopkomst me weer blij hebben gemaakt. Enthousiast nadert ze de rode achterlichtjes.
Ze draait haar auto de parkeerplaats op, begroet vrolijk haar collega’s en loopt dan naar de koffieautomaat. ”Heb je het al gehoord?” vraagt haar collega. ”Wat bedoel je?” vraagt ze? ”Meneer de Graaf is vannacht overleden.” Verslagen gaat ze zitten, tranen rollen over haar wangen. ”Ik wilde hem nog zo graag bedanken”, mompelt ze. ”Wat bedoel je?” vraagt haar collega. ”Niks, laat maar.” Verslagen gaat ze aan het werk. Haar gedachten bij meneer de Graaf. Hij was haar lastigste cliënt, maar zijn woorden zal ze nooit vergeten.
Elke ochtend als ze naar haar werk rijdt, dan probeert ze iets moois te zien en elke ochtend ziet ze ook iets moois en denkt dan aan de woorden van meneer de Graaf.
(Dit verhaal is fictie.)
Tina van Dijk